Op grond van artikel 17 van de onteigeningswet dient de onteigenende overheid voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding te proberen om de gronden minnelijk te verwerven. Daarbij dient de onteigenende overheid niet te werk te gaan alsof dit voorschrift een te verwaarlozen formaliteit is.
Achterliggende gedachte van dit artikel is dat onteigening een ultimum remedium is: een laatste redmiddel. Pas op het moment dat de onteigenende overheid de grond niet met minder ingrijpende middelen in eigendom kan verkrijgen, mag de onteigenende overheid de onteigeningsprocedure starten.
Artikel 17 van de onteigeningswet is gericht op het zo mogelijk vermijden van een rechtsgeding.
Minnelijk overleg hot item
In bijna iedere onteigeningsprocedure zie je het terugkomen: ‘er is onvoldoende minnelijk overleg gevoerd’ of ‘er is geen sprake geweest van een serieus aanbod’. Hoewel de bezwaren dus steeds worden aangevoerd worden deze bezwaren door de civiele rechter veelal van tafel geveegd.
Waar moet het minnelijk overleg in de zin van artikel 17 van de onteigeningswet aan voldoen?
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad dient de civiele rechter het gevoerde minnelijk overleg te toetsen aan de volgende eisen:
1. de onderhandelingen dienen plaats te vinden, nadat het definitief besluit over de onteigening is gevallen en voordat tot dagvaarding wordt overgegaan;
2. de onderhandelingen moeten serieus zijn;
3. de wederpartij dient een redelijk termijn te krijgen om zich over het aanbod uit te spreken;
4. Er moeten (strengere) eisen gesteld worden aan het door de gemeente gedane laatste aanbod.
Als deze vier eisen worden uitgelicht, dan dient de onteigenende overheid na het door de Kroon genomen onteigeningsbesluit en voor het uitbrengen van de dagvaarding nog minnelijk overleg te voeren. Op het moment dat de onteigenende overheid in deze periode geen minnelijk overleg voert, leidt dat tot niet ontvankelijkheid van de vordering van de onteigenende overheid.
Op het moment dat er in de periode tussen het onteigeningsbesluit en het uitbrengen van de dagvaarding minnelijk overleg is gevoerd, dient het aanbod ook serieus te zijn. Een aanbod is pas serieus als er sprake is van een voldoende concreet aanbod.
Onteigening is een ultimum remedium. Indien de gronden namelijk via minnelijke verwerving verkregen kunnen worden, is onteigening niet meer vereist. In dat kader dient de onteigende dus een redelijke termijn te krijgen om te reageren op het aanbod van de overheid.
Ten slotte mogen en moeten er strengere eisen worden gesteld aan het door de gemeente gedane laatste aanbod. De onteigenende overheid mag dit voorschrift immers niet opvatten als een te verwaarlozen formaliteit.
Een voldoende concreet aanbod?
Onlangs heeft de Rechtbank Roermond (thans Rechtbank Limburg) zich uitgelaten over de vraag of er sprake was van een voldoende concreet aanbod. Dit aspect werd door advocaat Guido Goorts aan de orde gesteld.
Casus
De provincie Limburg had onze klant in de periode tussen het onteigeningsbesluit en het uitbrengen van de dagvaarding een laatste aanbod gedaan in de zin van artikel 17 van de onteigeningswet. Aan onze klant werd een bedrag aangeboden met daarbij de volgende toevoeging:
“Tenslotte is bij het bovenstaand geen rekening gehouden met de mogelijke verontreiniging van het benodigde perceel. In verband daarmee verzoek ik u de bijgevoegde vragenlijst (bijlage 3) in te vullen en aan mij te retourneren zulks losstaand van de vraag of u op de bovenstaande aanbieding wenst in te gaan. Mocht het (…) op basis van de ingevulde vragenlijst reden zien om een verkennend bodemonderzoek te laten uitvoeren, dan zal u daarvan op de hoogte worden gesteld Als uit dit onderzoek blijkt dat de perceelsgedeelten verontreinigd zijn, dan kan de waarde lager zijn dan hierboven is aangeboden.”
Guido Goorts stelde dat door het opnemen van deze passage geen sprake was van een voldoende concreet aanbod aangezien cliënt door deze brief niet wist of kon weten waar hij aan toe was. De rechtbank volgde Guido Goorts hierin en overwoog:
Met ‘onteigende’ is de rechtbank van oordeel dat met vorenstaande brief aan ‘onteigende’ geen concreet aanbod wordt gedaan, nu immers de bij die brief aangeboden schadeloosstelling afhankelijk wordt gesteld van de uitkomst van de bij die brief gevoegde vragenlijst en het daaruit eventueel voortvloeiend nader onderzoek. De provincie heeft bij het pleidooi erkend dat met de uitkomst van een eventueel op grond van de vragenlijst in te stellen onderzoek het door haar te betalen bedrag lager dan het aangeboden bedrag zou kunnen uitvallen.
Let op bij het minnelijk overleg!
Naar aanleiding van deze casus blijkt dat niet ieder bod van de onteigenende overheid een voldoende concreet aanbod is. Wees dus kritisch op het door de overheid gedane aanbod.
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Guido Goorts, advocaat Overheid + Omgeving. Hij is bereikbaar via telefoonnummer 0493 – 331484 of g.goorts@gca.nl.