Op 15 maart publiceerden wij een artikel over de termijnen in planschadezaken. In dat artikel bespraken wij dat het veelal erg lang duurt voordat het college een besluit neemt op het planschadeverzoek. Conclusie van het artikel was dat het bestuursorgaan een beslissing moet nemen binnen de totale termijn en dus niet pas in actie kan komen nadat het definitief advies is ontvangen. Wij verwijzen jullie graag naar het artikel van 15 maart 2016
In de uitspraak van 3 mei 2016 overwoog de rechtbank Limburg dat ook in nadeelcompensatiezaken uitgegaan moet worden van de totale termijn.
Wat speelde er
Nadat door verzoekster een verzoek om nadeelcompensatie was ingediend bleef het erg lang stil aan de zijde van Rijkswaterstaat. Op enig moment hebben wij namens verzoekster een ingebrekestelling gestuurd die door Rijkswaterstaat prematuur werd geacht. Volgens Rijkswaterstaat was de ingebrekestelling te vroeg ingestuurd omdat de termijn pas ging lopen op het moment dat het definitieve advies van de deskundigencommissie was ontvangen.
Op 3 mei 2016 overwoog de rechtbank dat Rijkswaterstaat zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat uitgegaan moest worden van de laatste termijn in de beleidsregel. De rechtbank verwijst in de uitspraak naar de planschadezaak van 2 oktober 2013 (zoeknummer 201301712/1/A2) waarin de Afdeling overwoog dat bij planschadezaken uitgegaan moet worden van de totale termijn:
“de rechtbank is, in aansluiting voornoemde uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2013, van oordeel dat de in de artikelen 15, 18 en 19 van de Beleidsregel genoemde termijnen bij elkaar opgeteld moeten worden om de uiterste beslisdatum te bepalen. De rechtbank ziet geen wezenlijk verschil tussen het termijnenstelsel voor planschadezaken van het Besluit ruimtelijke ordening waarover de Afdeling in genoemde uitspraak oordeelde, en het termijnenstelsel van de voorliggende beleidsregel. Daaraan doet niet af dat verweerder op zich met juistheid onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009 betoogd dat de termijnen van de artikelen 15 en 18 termijnen van orde zijn. Dat betekent namelijk dat aan het overschrijden van een van die termijnen weliswaar geen zelfstandige sanctie is verbonden, maar niet dat deze termijnen niet meetellen bij het bepalen van de uiteindelijke beslistermijn. Ook de verwijzing naar de tekst van artikel XVII van de wet van 3 december 2009 acht de rechtbank niet doorslaggevend omdat die tekst niet uitsluit dat met de daarin genoemde “termijn” het totaal van de deeltermijnen wordt bedoeld.”
Kortom: ook in nadeelcompensatiezaken kan een bestuursorgaan zich niet verschuilen achter het definitieve deskundigenadvies.
Belang voor de praktijk
De uitspraak is van belang voor de nadeelcompensatiepraktijk. Net als in planschadezaken moet men vaak lang wachten op beslissingen van het bestuursorgaan. Op het moment dat het bestuursorgaan wordt aangesproken wordt gewezen op het feit dat het definitieve deskundigenbericht nog niet is ontvangen en dat dan pas de termijn begint te lopen.
Dat is dus onjuist. Ook in nadeelcompensatiezaken begint de klok te tikken vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Dat betekent dat het bestuursorgaan de door hen ingeschakelde deskundige zullen moeten wijzen op de termijnen in de nadeelcompensatieregelingen (die overigens lang genoeg zijn voor een goede behandeling) en niet achterover kunnen blijven leunen. Doet het bestuursorgaan dat niet dan kun je een ingebrekestelling sturen en bij het uitblijven van het besluit de rechtbank verzoeken om een dwangsom op te leggen.
Mocht u vragen hebben over het vorderen van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen of vragen over planschade in het algemeen, neem dan gerust contact met Niels Crooijmans via n.crooijmans@gca.nl of 0493-352070