Vanaf 10 januari tot en met 20 februari 2015 ligt het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor de periode van 2015 tot 2021 ter inzage.
Aanleiding en doel
De aanleiding van de PAS is de overbelasting van stikstof in Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijn-gebieden). Ondanks dat de stikstofdepositie de afgelopen jaren is afgenomen, dienen er toch maatregelen getroffen te worden om kwetsbare, voor stikstof gevoelige, natuur te beschermen en te ontwikkelen. Naast deze doelstelling, beoogt de PAS echter ook een economische ontwikkeling mogelijk te maken.
Bij het aanwijzen van de Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Indien deze gebieden gevoelig zijn voor stikstof en als de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden, moeten er maatregelen worden getroffen en moet er bij activiteiten in de nabijheid van zo’n gebied beoordeeld worden of de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast en of het niet leidt tot een verslechtering.
Met de PAS wil men dus enerzijds een verbetering van de Natura 2000-gebieden nastreven maar van de andere kant ook ontwikkelingsruimte bieden voor economische ontwikkelingen.
Brongerichte maatregelen en herstelmaatregelen
Door het treffen van brongerichte maatregelen en herstelmaatregelen gaat men er van uit dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.
Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld maatregelen die voortvloeien uit het Besluit emissiearme huisvestingssystemen landbouwdieren en de aanscherping van de normen voor de aanwending van dierlijke mest in het Besluit gebruik meststoffen.
Herstelmaatregelen zijn gebiedsspecifieke maatregelen, gericht op het bestendiger maken van de natuur tegen een overbelasting van stikstof. Deze maatregelen hebben dus geen invloed op de hoogte van de depositie zelf maar zien dus op maatregelen in het gebied, zoals het afvoeren van stikstofrijk materiaal en, het verhogen van het grondwaterpeil.
Depositieruimte en ontwikkelingsruimte
Door een vermindering van stikstofdepositie, ten gevolge van de hiervoor genoemde maatregelen, is er ruimte voor economische ontwikkelingen. Het programma maakt daartoe depositieruimte en ontwikkelingsruimte beschikbaar voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken. Depositieruimte is de totale hoeveelheid stikstofdepositie die voor de groei van bestaande activiteiten en nieuwe economische ontwikkelingen beschikbaar is. De ontwikkelingsruimte is het deel dat door het bevoegd gezag kan worden toegekend aan activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken en waarvoor vooraf toestemming (bijv. vergunning) nodig is. Het verschil tussen de depositieruimte en de ontwikkelingsruimte is dus een buffer die nodig is voor autonome ontwikkelingen en voor activiteiten waarvoor geen toestemming nodig is maar die wel leiden tot een toename aan stikstof. Bijvoorbeeld activiteiten die onder de grenswaarde van 1 mol blijven.
Gebiedsanalyse
Van groot belang bij de PAS is de uitgevoerde gebiedsanalyse. Dit is een ecologische beoordeling van het gebied. De gebiedsanalyse onderbouwt ook de ontwikkelingsruimte die nodig is om de economische ontwikkeling mogelijk te maken. Bij een gebiedsanalyse wordt aan de hand van herstelmaatregelen en de toekomstige kwaliteit van het gebied, bepaald welke ontwikkelingsruimte er kan worden toegekend aan een gebied. Deze gebiedsanalyse is dus bepalend voor de mogelijkheden van bijvoorbeeld de agrarische sector, voor het uitbreiden van het bedrijf of voor het alsnog vergund krijgen van een stal.
Het inzetten van ontwikkelingsruimte
Van groot belang is hoeveel ontwikkelingsruimte er beschikbaar is en hoe deze wordt toebedeeld aan een activiteit. In de Regeling programmatische aanpak stikstof zijn regels gesteld over de toedeling en reservering van de ontwikkelingsruimte. Aan de hand van die uitgangspunten wordt met het rekenmodel AERIUS de depositie- en ontwikkelingsruimte bepaald. Het programma beslaat een periode van zes jaar. In het programma is bepaald dat van de beschikbare ontwikkelingsruimte 60% beschikbaar is in de eerste 3 jaar en 40% in de andere 3 jaar. Van deze ontwikkelingsruimte wordt een deel gereserveerd voor zogenaamde prioritaire projecten (segment 1). Dit zijn (rijks)projecten van aantoonbaar nationaal maatschappelijk belang of provinciaal belang. De overige ruimte (segment 2) kan vervolgens worden ingezet voor andere projecten, zoals het verlenen van vergunningen. Om invulling te geven aan de wijze waarop ze deze ruimte van segment 2 gaan gebruiken, moet elke provincie beleid gaan opstellen. Als er geen beleid is opgesteld geldt de volgorde van ontvangst van een aanvraag.
Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte gelden een aantal uitgangspunten:
- De ruimte wordt vastgesteld op hectareniveau en wordt bepaald via AERIUS.
- Bij een constante emissie (mol per hectare per jaar) wordt eenmalig ontwikkelingsruimte toebedeeld.
- Bij tijdelijke activiteiten wordt uitgegaan van een periode van zes jaar.
- Als er op een bepaald gebied meer vraag is naar ontwikkelingsruimte dan dat er beschikbaar is, én de depositie ruim onder de kritische depositiewaarde blijft, kan de depositieruimte worden opgehoogd tot maximaal 70 mol/hectare/jaar onder de kritische depositiewaarde.
- Als er op een bepaald gebied meer vraag is naar ontwikkelingsruimte dan dat er beschikbaar is, kan het bestuursorgaan dat het beheerplan vaststelt, besluiten gebruik te maken van de mogelijkheid om op die hectare binnen het geldende tijdvak van het programma ten hoogste 35 mol extra ontwikkelingsruimte toe te delen. Echter, dat kan alleen als:
- Elders in het gebied op een hectare van hetzelfde habitattype of leefgebied dezelfde hoeveelheid in mindering wordt gebracht op de beschikbare ontwikkelingsruimte. Er wordt op dit manier uitgemiddeld per habitattype en leefgebied van soorten in het Natura 2000-gebied, zodanig dat de gemiddelde afname van de depositie even groot blijft.
- De toedeling van de extra ontwikkelingsruimte niet leidt tot een stijging van de stikstofdepositie op de betreffende hectare ten opzichte van de stikstofdepositie op die hectare aan de start van het tijdvak van het programma.
- Uit een gebiedsspecifieke ecologische beoordeling blijkt dat de toedeling van de extra ontwikkelingsruimte niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied.
- Als een tijdelijke activiteit (max. 6 jaar) niet tijdelijk blijkt en daarna nog stikstof deponeert, is na die 6 jaar geen nieuwe ontwikkelingsruimte nodig maar wordt het aan het begin van het nieuwe tijdvak verwerkt in de totale bijdrage van de sector waar de activiteit toe behoort.
- Als al ontwikkelingsruimte is toegekend in het ene tijdvak maar de activiteit in het andere tijdvak wordt uitgevoerd, is geen nieuwe ontwikkelingsruimte nodig.
- Afboeken, registreren en bijhouden van de ontwikkelingsruimte vindt plaats via AERIUS.
- Niet benutte ontwikkelingsruimte van het ene tijdvak, wordt overgeheveld naar het andere tijdvak.
Vergunningverlening
Als er een activiteit plaatsvindt die niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, moet volgens de Natuurbeschermingswet (art. 19f) een passende beoordeling worden gemaakt als die activiteit significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de gevolgen van de activiteit zelf maar ook naar de gevolgen van die activiteit in combinatie met andere activiteiten of plannen. Met het vaststellen van het programma is het niet meer nodig om een afzonderlijke passende beoordeling uit te laten voeren. Die heeft immers al plaatsgevonden via uitvoering van het programma. Als er echter nog andere aspecten een rol spelen die significante effecten veroorzaken, zoals licht en geluid, moeten die wel passend worden beoordeeld.
Als er sprake is van een depositie van minder dan 1 mol, geldt er geen vergunningplicht. Deze wordt geacht in de buffer te zitten van de depositieruimte minus de ontwikkelingsruimte.
Bij bestaande bedrijven kunnen we een drietal situaties onderscheiden:
- Het bedrijf beschikt reeds over een Nbwetvergunning.
De vergunde stikstofdepositie geldt als uitgangssituatie. - Het bedrijf had geen Nbwet-vergunning, bestond voor de referentiedatum en is daarna niet gewijzigd
Referentiedatum Habitatrichtlijn gebieden: 7 december 2004
Referentiedatum Vogelrichtlijngebieden: 10 juni 1994 of, als dat later is, de datum van aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied.
De te verlenen Nbwet-vergunning heeft betrekking op de bestaande situatie én de uitbreiding/wijziging. Ontwikkelingsruimte is alleen nodig voor de toename ten opzichte van de situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het programma. Er wordt er van uitgegaan dat de eerdere depositie al deel uitmaakt van de achtergronddepositieen die in AERIUS is ingevoerd en dus ook onderdeel uitmaakt van de passende beoordeling. - Het bedrijf is na de referentiedatum zonder Nbwetvergunning opgericht of gewijzigd (‘interimmers’)
Hiervoor geldt hetzelfde als voor categorie 2 omdat ook hiervan wordt gesteld dat de feitelijke depositie al bij de vaststelling van het programma in de achtergronddepositie, en derhalve in AERIUS, is meegenomen.
Voor wat betreft de interimmers wordt het aan de provincie over gelaten om daar beleid voor op te stellen en maatwerk op toe te passen. Duidelijk is wel dat er ontwikkelingsruimte voor zal moeten worden ingezet.
Tot zover in vogelvlucht het ontwerp Programma Aanpak Stikstof. Het artikel is niet uitputtend maar is bedoeld om een indruk te geven van de maatregelen en mogelijkheden die de PAS biedt.
Voor meer informatie, neemt u dan contact op met Ruud Verkoijen, advocaat Overheid en Omgeving via telefoonnummer 0493-331474 of via r.verkoijen@gca.nl