Het Hof Arnhem-Leeuwarden kreeg onlangs de vraag voorgelegd wie aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het onbedoeld ontstaan van een vast contract bij een werknemer: de payrollonderneming of de opdrachtgever?
In de betreffende zaak wilde de opdrachtgever op korte termijn een eigen personeels-BV opstarten. Gezien het feit dat dit nog niet rond was, werd (tijdelijk) een payrollonderneming ingeschakeld. De payrollonderneming en de opdrachtgever hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat de samenwerking ziet op de verloning en levering van personeel.
De payrollonderneming sluit vervolgens een arbeidsovereenkomst met een werknemer voor de duur van één maand. Deze arbeidsovereenkomst wordt meer dan drie keer stilzwijgend verlengd. Na ruim een halfjaar laat de opdrachtgever de payrollonderneming weten de werknemer niet meer nodig te hebben. De werknemer stelt zich dan op het standpunt dat er, gelet op de ketenregeling, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en maakt aanspraak op doorbetaling van zijn loon.
De ketenregeling bepaalt wanneer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verandert in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Kort gezegd gebeurt dit wanneer meer dan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar opvolgen met tussenpozen van niet meer dan drie maanden en/of wanneer de totale duur van de arbeidsovereenkomsten meer dan 36 maanden bedraagt. Bij de vierde arbeidsovereenkomst van de werknemer is er dan ook een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Wie moet er nu voor de kosten opdraaien?
Het Hof stelt vast dat de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen een overeenkomst van opdracht betreft. Volgens de wet moet een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Het gaat daarbij om de vraag of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Het Hof oordeelt dat de payrollonderneming niet aan deze zorgplicht heeft voldaan. Zij had de opdrachtgever immers moeten waarschuwen dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst van één maand bij een stilzwijgende verlenging van meer dan drie keer, van rechtswege zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Als payrollonderneming had zij op de hoogte moeten zijn van deze wetgeving. Aangezien ze heeft nagelaten de opdrachtgever hierop te wijzen, is ze toerekenbaar tekortgeschoten in haar zorgplicht en heeft zij bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
Ook de opdrachtgever heeft naar het oordeel van het Hof echter bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De opdrachtgever stelt zich namelijk op het standpunt dat het de bedoeling was de arbeidsovereenkomst te laten eindigen bij het einde van het project in plaats van na één maand. De opdrachtgever heeft de arbeidsovereenkomst echter ongezien aan de werknemer overhandigd en het door hem ondertekende exemplaar ook weer ongezien aan de payrollonderneming geretourneerd. De opdrachtgever heeft dus niet gecontroleerd of haar wensen met betrekking tot de einddatum correct waren opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Het feit dat de opdrachtgever er blind op heeft vertrouwd dat de payrollonderneming haar wensen op de juiste wijze zou vastleggen, valt niet te verklaren of te rechtvaardigen. Deze handelswijze komt dan ook voor rekening en risico van de opdrachtgever.
Het Hof komt tot de conclusie dat beide partijen, ieder voor vijftig procent, dienen bij te dragen in de schade.
Voor meer informatie kunt u contact met ons opnemen via 0493-352070.