Uit een uitspraak van de Raad van State van 27 juli 2016 blijkt opnieuw dat bestuursorganen Wob-verzoeken kritischer bekijken en dat de Afdeling er ook steeds strenger op toeziet dat door middel van Wob-verzoeken geen misbruik van (proces)recht wordt gemaakt.
Wat speelde in deze zaak?
Uit navraag van het college van de gemeente Loon op Zand bij andere gemeenten bleek dat appellant ook bij hen hetzelfde Wob-verzoek had ingediend. Sterker nog, het bleek dat appellant dat Wob-verzoek bij alle Nederlandse gemeenten, ministeries en waterschappen had ingediend. Het college had stukken overgelegd, waaruit bleek dat appellant bij het indienen van Wob-verzoeken geregeld fouten maakte in de adressering, dat ingebrekestellingen naar gemeenten waren verstuurd, die op dat moment nog geen Wob-verzoeken hadden ontvangen en dat in veel ingebrekestelling een onjuiste datum van het Wob-verzoek was vermeld.
Appellant beweerde de Wob-verzoeken te hebben gedaan in het kader van een onderzoek naar de handelwijze van ‘Wob-repeatplayers’ sinds de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Dat verzoek werd steeds zodanig ruim en vaag geformuleerd, dat onduidelijk was van welke geschriften hij een kopie wilde ontvangen. Dit maakte het door het college op het Wob-verzoek te nemen besluit extra vatbaar voor discussie in een bezwaar- en beroepsprocedure.
Het idee hierachter was, dat wanneer de gevraagde documenten openbaar werden gemaakt, niet kon worden uitgesloten dat een bepaald document ontbrak. Om dat laatste te ondervangen, maakte de colleges aan appellant kenbaar dat een eventueel ontbrekend document (op verzoek) alsnog zou worden verstrekt. In plaats van contact op te nemen met het college bij het constateren van een ontbrekende document, koos appellant er telkens voor om direct een bezwaarschrift in te dienen, daarin te verwijzen naar het ontbrekende document en te vragen om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Volgens het college van de gemeente Loon op Zand had de gemachtigde bij andere gemeenten aangeboden om de ingediende bezwaarschriften in te trekken in ruil voor een vergoeding van de ‘proceskosten’.
Ter zitting bij de Raad van State had de gemachtigde erkend dat werd doorgeprocedeerd als een gemeente na het verstrekken van de verzochte documenten, geen vergoeding van de (beweerdelijk) in de bezwaarfase gemaakte proceskosten wilde toekennen. Zelfs als gemeenten zich na ruim en vaag geformuleerde Wob-verzoeken zeer bereidwillig hadden opgesteld om aan het verzoek om informatie te voldoen. Ook werden procedures gestart, omdat colleges de verzochte documenten niet in de door appellant gewenste vorm hadden verstrekt. De gemachtigde startte zelfs procedures over kwesties die helemaal niet relevant waren voor het zogenaamde onderzoek dat appellant wilde verrichten, zoals het geval dat een college abusievelijk persoonsgegevens van andere mensen niet had weggelakt in de openbaar gemaakte documenten.
Wat oordeelde de Raad van State?
De Raad van State oordeelde dat appellant en zijn gemachtigde niet-aannemelijk hadden gemaakt, dat de vele Wob-verzoeken waren ingediend om het voornoemde onderzoek te verrichten. De gemachtigde van appellant had ter zitting verklaard dat het onderzoek nog altijd in de vergaringsfase verkeerde, terwijl appellant van 90% van de Nederlandse gemeenten inmiddels een reactie had ontvangen op zijn Wob-verzoeken. Appellant wilde een zo representatief mogelijk onderzoek doen en was daarom nog niet begonnen met de verwerking van de tot dusver ontvangen stukken, aldus de gemachtigde. De Raad van State twijfelde of het om een reëel onderzoek ging, omdat appellant vanaf het indienen van de Wob-verzoeken in september 2014 tot in ieder geval 14 januari 2016 niet over een onderzoeksplan beschikte. Daar komt bij dat appellant in een andere zaak geen antwoord kon geven op de vragen wat het doel van het onderzoek was en waarop zijn onderzoek precies betrekking had.
Hieruit concludeerde de Raad van State dat appellant en zijn gemachtigde niet uit waren op het verrichten van het voornoemde onderzoek, maar op het incasseren van proceskosten ten laste van de overheid. Volgens de Raad van State hebben appellant en zijn gemachtigde daarmee misbruik gemaakt van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen. De Wob-verzoeken zijn ingediend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit blijk geeft van kwade trouw. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om daarover beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor zij de Wob hebben gebruikt. Het bij de rechtbank ingediende beroep werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Appellant en zijn gemachtigde mochten van geluk spreken dat zij door de Raad van State niet werden veroordeeld in de door het college van de gemeente Loon op Zand gemaakte proceskosten.
Houd dit goed in het achterhoofd als u overweegt een Wob-verzoek in te dienen. Meer weten hierover? Neem dan contact op met Patrick Grijpstra, advocaat Milieu + Omgeving, via telefoonnummer 0492-352070 of per e-mail: p.grijpstra@gca.nl.