Sinds 1 januari 2013 is de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) gewijzigd. Vanaf deze datum moeten cliënten met een indicatie voor de lichtere zorgzwaartepakketten, de kosten voor verblijf in een zorginstelling zelf betalen. De cliënt sluit dan voor zijn verblijf in bijv. een woonzorgcentrum een huurovereenkomst af met de betreffende instelling. Daarnaast wordt er vaak een zorgverleningsovereenkomst afgesloten met betrekking tot de te verlenen zorg. Deze zorgverleningsovereenkomst kan worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht.
Huurovereenkomst & zorgverleningsovereenkomst
In de meeste woonzorgcentra worden wonen en zorg nog steeds samen aangeboden. De huurovereenkomst en de zorgverleningsovereenkomst zijn daardoor aan elkaar gekoppeld. Zij zijn aan te merken als een gemengde overeenkomst (art. 6:215 BW). Dit betekent dat de wettelijke bepalingen die voor beide overeenkomsten gelden naast elkaar van toepassing zijn. Het kan echter voorkomen dat de verschillende wetsbepalingen niet met elkaar verenigbaar zijn, of de strekking daarvan zich tegen de aard van de overeenkomst verzet.
Op basis van vaste jurisprudentie is de regel dat de dwingende bepalingen van het huurrecht van toepassing zijn, tenzij het zorgelement overheerst. Wanneer het zorgelement overheerst, kan er geen beroep worden gedaan op huurbescherming.
Wanneer overheerst het zorgelement?
Wanneer een huurovereenkomst met verlening van diensten in combinatie met een zorgovereenkomst wordt gesloten, geldt de overeenkomst als een gemengde overeenkomst. Wanneer deze overeenkomst als strekking heeft dat de huurder wordt opgenomen in een “begeleid wonen regime” die is afgestemd op zijn situatie, gelden de dienstverleningselementen zoals begeleiding, advisering en ondersteuning als het overheersende element. De betrokkene kan dan in beginsel geen beroep doen op huurbescherming.
In de situatie dat de overeenkomsten gelijktijdig zijn aangegaan, dezelfde contractduur, dezelfde ingangsdatumhebben en uitdrukkelijk bepaald is dat zij onderling afhankelijk zijn, kan dat ertoe leiden dat bij opzegging van de zorgverleningsovereenkomst tevens de huurovereenkomst eindigt. Dit is afhankelijk van de opzet en inhoud van de overeenkomsten. Als het zorgelement overheersend is, is er geen beroep mogelijk op huurbescherming.
In een recente uitspraak speelde de situatie dat er met een cliënt een huurovereenkomst was gesloten, met uitsluitend als doel om de woning te verhuren in het kader van de begeleiding van de cliënt, waarvoor een dienstverleningsovereenkomst was gesloten. Nu de voorzieningenrechter oordeelde dat het zorgelement overheersend was in het samenstel van deze overeenkomsten en daarover niet is geklaagd in hoger beroep, werd dit door het hof als vaststaand aangenomen.
Wil je meer weten of heb je een vraag? Neem dan contact op met Marleen van den Broek, advocaat vastgoed, via m.vanden.broek@gca.nl of 0493-331484.