Als het gaat om handhaving bestaat er een beginselplicht tot handhaving. Dat betekent dat het bestuursorgaan, meestal het college van burgemeester en wethouders, moet handhaven als er sprake is van een overtreding. Deze beginselplicht wordt versterkt als er door derden om handhaving wordt verzocht. Van handhaving kan bij bijzondere omstandigheden worden afgezien. De meest voorkomende bijzondere omstandigheid is als er sprake is van concreet zicht op legalisatie. De overtreding kan dan alsnog worden weggenomen door er bijvoorbeeld een vergunning voor te verlenen of door het in het bestemmingsplan op te nemen. Een andere bijzondere omstandigheid doet zich voor als handhavend optreden zodanig onevenredig is, in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Handhaving is in dat geval onredelijk. Vaak wordt een beroep gedaan op deze bijzondere omstandigheid maar veelal leidt dit niet tot succes. Op 29 oktober 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan (201307452/1/A1) waarbij dat beroep op deze bijzondere omstandigheid wél is toegewezen.
Het ging in dat geval om de bouw van 44 appartementen en een parkeergarage. Bij dat bouwplan hoorde ook een woning en die woning werd op 1.69 meter van de zijdelingse perceelsgrens gebouwd terwijl de bouwvergunning een afstand van 1.88 meter voorschreef. Op het naastgelegen perceel stond een woning en de eigenaar van die woning had om handhaving verzocht. Dat verzoek werd afgewezen en daartegen werd beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank vond deze afwijking niet van geringe aard en vernietigde het afgewezen handhavingsverzoek. De Afdeling vond het echter wel een afwijking van geringe aard en verklaarde het hoger beroep gegrond.
Daarbij werd overwogen dat handhavend optreden ertoe zou leiden dat ofwel de gehele woning moest worden afgebroken, ofwel de gehele zijmuur van de woning met gemiddeld 15 centimeter moet worden verplaatst. De afwijking van hetgeen was vergund is beperkt in het licht van het totale bouwplan waarvan de woning deel uitmaakt en mede in aanmerking genomen dat de afstand tussen beide woningen in de huidige situatie steeds 5,75 m bedraagt. Ook had de eigenaar van de naastgelegen woning niet aannemelijk gemaakt dat de schade die hij in de vorm van geluids- en stankoverlast, inbreuk op zijn privacy en waardedaling van zijn woning stelde te lijden, groter is dan indien volledig overeenkomstig de bouwvergunning was gebouwd. Ook was van belang dat het gemeentebestuur had aangegeven dat de afwijking in een regulier vast te stellen bestemmingsplan zou worden gelegaliseerd. Onder deze omstandigheden zou het onevenredig zijn van de eigenaren van de woning te verlangen dat zij hun woning afbreken of de zijmuur over de gehele lengte met gemiddeld 15 cm verplaatsen teneinde hun woning met de bouwvergunning in overeenstemming te brengen.
Een casus die mooi aangeeft dat bij een geringe afwijking niet gehandhaafd hoeft te worden, mits het op termijn wordt gelegaliseerd. Concreet zicht op legalisatie is niet vereist als onevenredigheid kan worden ingeroepen.
Voor meer informatie over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met Ruud Verkoijen, advocaat Overheid en Omgeving via telefoonnummer 0493-331474 of via r.verkoijen@gca.nl