Als kantoor staan wij een grote groep melkveehouders bij in hun kwestie over de vaststelling van het aantal fosfaatrechten door de minister. Bestuursrechtelijk hebben de meeste zaken het eindstation bereikt: het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). In een aantal zaken wachten we op een zittingsdatum. In een aantal gevallen wachten we op uitspraak, dan wel hebben we de uitspraak pas geleden gekregen. Het zal je niet verbazen dat wij de ontwikkelingen in de rechtspraak rondom de fosfaatrechten op de voet volgen.
Aanwezigheid van een individuele en disproportionele last
In januari van dit jaar gaf het CBb via de eerste einduitspraken in de fosfaatrechtzaken inzicht in de beoordeling over de aanwezigheid van een individuele en disproportionele last. Het CBb gaf hierover het volgende aan: alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Uit de uitspraken konden in elk geval de volgende omstandigheden worden afgeleid, waaraan in elk geval gewicht wordt toegekend:
- verkregen vergunningen voor de start of uitbreiding van het bedrijf;
- of bedrijven op basis van de vergunningen investeringen hebben gedaan;
- het beperkt aanwezig zijn van een knelgevallenregeling;
- het ontbreken van een overgangstermijn;
- de omstandigheid dat het voor veehouders voorzienbaar was dat na het afschaffen van de melkquota andere (productiebeperkende)maatregelen zouden volgen.
Voorzienbaarheid van het stelsel van fosfaatrechten
Een goed halfjaar verder en er is ietwat meer duidelijkheid. Eén van de discussiepunten blijft de voorzienbaarheid van het stelsel van fosfaatrechten. Dit blijft een heet hangijzer in de discussie over het fosfaatrechtstelsel. Alhoewel de toon was gezet in de uitspraken die het CBb deed in januari van dit jaar, lijkt het CBb nu een iets mildere toon aan te slaan. Waar het CBb in de uitspraken van januari 2019 duidelijk was over de voorzienbaarheid van het stelsel, was het CBb in een uitspraak van 23 juli jl. iets milder. Althans, daar lijkt het op. In deze laatste uitspraak gaf het CBb aan dat niet kan worden volgehouden dat iedere uitbreiding altijd volledig en voor rekening en risico van de melkveehouder komt. Onduidelijk blijft echter wanneer wel en wanneer geen voorzienbaarheid moet worden aangenomen. Uit de uitspraak lijkt het alsof 18 januari 2013 een soort van peildatum is maar uit een zitting, onlangs bij het CBb, blijkt dat die uitleg niet juist zou zijn. Tijdens die zitting werd echter niet aangegeven wat dan wel als peildatum moet worden aangehouden. Het leek wel alsof de behandelend rechter 2009 als peiljaar aanhoudt. Dat zou dan betekenen dat bij investeringen van voor 2019 en financieringsverplichtingen aangegaan voor 2009, geen sprake zou zijn van voorzienbaarheid. Als dat de lijn is, dan is de uitspraak van 23 juli 2019 niet veel anders dan de uitspraken van 9 januari 2019 en geeft het CBb een nuancering die nog geen mogelijkheden biedt.
Ondernemersrisico
Los van de investerings- en financieringsverplichtingen en de disproportionele last die aangetoond moet worden, moet ook worden nagegaan of er op 2 juli 2015 werd beschikt over alle vergunningen. Als een ondernemer op 2 juli 2015 niet beschikt over een Natuurbeschermingsvergunning dan wordt gesteld dat hij, door te investeren zonder over de vereiste vergunningen te beschikken, een risico heeft genomen dat ten laste van de ondernemer moet blijven.
De voorzienbaarheid van het fosfaatrechtstelsel blijft een heet hangijzer. Voor melkveehouders die nul op het rekest krijgen bij het CBb is het wachten op zaken die worden voorgelegd aan de Europese rechter of om zelf die stap te nemen.
Vragen over fosfaatrechten
Heb je vragen hebben over fosfaatrechten, dan kun je contact opnemen met: