Op 1 januari 2013 is een (aanzienlijk) deel van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) in werking getreden. De Wab beoogt de bezwaar- en beroepsprocedures in het bestuursprocesrecht te verbeteren. Kortgezegd dient de wet het bestuursprocesrecht slagvaardiger en efficiënter te maken. Om dat doel te bereiken krijgt de bestuursrechter een aantal bevoegdheden die hem moeten helpen om geschillen sneller definitief te beslechten. Het beruchte “bestuurlijke pingpongen” (het terugverwijzen van de zaak naar het bestuursorgaan door de rechter, waarna een nieuw besluit dient te worden genomen waartegen opnieuw beroep kan worden ingesteld) wordt daarme voor een groot deel tegengegaan.
Belangrijke wijzigingen in de Wab
De Wab bestaat uit een aantal, min of meer los van elkaar staande, onderdelen die zijn te verdelen in vier categorieën. Het gaat om inhoudelijke wijzigingen, technische wijzigingen, een beperkte herverkaveling van de rechtsmacht tussen de drie hoogste bestuursrechters en overige wijzigingen.
De meest in het oog springende wijzigingen komen voort uit de eerste categorie. De inhoudelijke wijzigingen zorgen voor een vrij drastische wijziging van het bestuursproces. Zo wordt het mogelijk dat belangrijke en richtinggevende zaken worden afgedaan door een Grote kamer met niet minder dan 5 rechters uit verschillende rechtscolleges (Raad van State, College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep). Naar het voorbeeld van het civiele recht wordt ook de mogelijkheid tot het nemen van conclusies ingesteld in het bestuursrecht. Beide ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de rechtseenheid en rechtsontwikkeling.
Om een snelle afwikkeling van bestuursrechtelijke procedures te bevorderen, wordt de mogelijkheid om nieuwe of gewijzigde besluiten (herstelbesluiten) mee te nemen in lopende bezwaar- of beroepsprocedures gestroomlijnd. Verder wordt de mogelijkheid verruimd om gebreken in een besluit te passeren als daardoor geen belanghebbenden worden benadeeld. Deze reparatiemogelijkheden dienen te voorkomen dat de rechter een besluit vernietigt vanwege een formeel gebrek, zonder daarbij op de inhoudelijke beroepsgronden in te gaan.
Ten slotte is er de bekritiseerde wetswijziging in de vorm van de invoering van het relativiteitsvereiste, dat zal gaan gelden voor het gehele bestuursrecht (dat vereiste was al in de Crisis- en Herstelwet geïntroduceerd). Het relativiteitsvereiste houdt kortgezegd in dat een klager zich niet op een rechtsregel kan beroepen als deze regel niet uitdrukkelijk strekt tot de bescherming van zijn belangen. Het relativiteitsvereiste brengt dus een inperking met zich mee van de argumenten die een rechtzoekende kan aanvoeren in een bestuursrechtelijke procedure. Het beroep moet voortaan betrekking hebben op de bescherming van eigen belangen.
Conclusie
De wijzingen die de Wab introduceert zullen een onmiskenbare invloed hebben op het huidige bestuursproces. De vraag is echter of het doel van een slagvaardiger en efficiënter bestuursprocesrecht met de komst van de Wab wordt gehaald. De rechtspraak zal dat uitwijzen. We houden u op de hoogte!
Voor meer informatie kunt u terecht bij Peter Goumans, advocaat Overheid en Omgeving, via p.goumans@gca.nl of op 0492 – 780193.