In onteigeningsprocedures wordt door de rechtbank een deskundigencommissie benoemd. Deze deskundigencommissie adviseert de onteigeningsrechter over de vaststelling van de schadeloossteling. In dat kader is het van belang dat de door de rechtbank benoemde deskundigen onafhankelijk zijn en geenszins activiteiten verricht voor ofwel de onteigenaar ofwel de onteigende.
De rechtbankdeskundigen hebben in de onteigeningsprocedure namelijk een belangrijke zo niet de belangrijkste functie. Uiteindelijk zal de onteigeningsrechter op basis van het advies van de rechtbankdeskundigen de schadeloosstelling vaststellen.
De Hoge Raad heeft op 6 maart 2015 een interessant arrest gewezen over (1) de onafhankelijkheid van de rechtbankdeskundigen en (2) de waardevermindering van het overblijvende in verband met de onteigening van gronden ten behoeve van de Zuid-Willemsvaart in Den Bosch. Goorts + Coppens stond in deze procedure de grondeigenaren bij.
Onafhankelijkheid van de rechtbankdeskundigen
In deze onteigeningsprocedure was door de rechtbank een onafhankelijke commissie benoemd om de rechtbank te adviseren over de schadeloosstelling. Tijdens de procedure kwamen de grondeigenaren erachter dat een deskundige die in de onafhankelijke commissie zat, tevens werkzaamheden verrichtte voor de onteigenaar. Om die reden hebben de grondeigenaren bij brief vragen gesteld over de onafhankelijkheid van de rechtbankdeskundigen. Daarnaast hebben de grondeigenaren bij het pleidooi wederom aandacht gevraagd voor de onafhankelijkheid van de deskundigencommissie.
De rechtbank schorste destijds het pleidooi om zich te buigen over dit formele onderdeel. Na de schorsing kwam de rechtbank terug en overwoog dat zij geen aanleiding zagen om de rechtbankdeskundige dan wel de gehele commissie te vervangen. In het vonnis overwoog de rechtbank ten aanzien van de onafhankelijkheid van de rechtbankdeskundige:
In de specifieke omstandigheden van het geval is dit echter onvoldoende reden om [betrokkene 1] als deskundige te vervangen. Deze omstandigheden zijn:
- de uitleg die [betrokkene 1] zelf schriftelijk heeft gegeven,
- de omstandigheid dat [betrokkene 1] al jaren door de rechtbank als deskundige wordt benoemd en nimmer aanleiding heeft gegeven om aan zijn onafhankelijkheid te twijfelen,
- het feit dat de kwestie is voorgelegd aan de gedaagden in de andere onteigeningszaken ten behoeve van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, maar dat geen van hen aanleiding heeft gezien de rechtbank te verzoeken de deskundige [betrokkene 1] te vervangen, en
- het feit dat ook [eiser] c.s. zelf de onderhavige kwestie al in 2011 bij de rechtbank aan de orde hebben gesteld, maar toen niet om vervanging van [betrokkene 1] als deskundige hebben verzocht, en zich hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant zijn de grondeigenaren in cassatie gegaan tegen het vonnis van de rechtbank.
De Hoge Raad heeft de eerste cassatiegrond (onafhankelijkheid deskundigen)niet toegewezen maar zij heeft wel interessante overwegingen in het arrest opgenomen ten aanzien van de onafhankelijkheid van deskundigen.
Equality of arms
De Hoge Raad stelt dat onder bepaalde omstandigheden een gebrek aan onpartijdigheid aan de zijde van een door de rechter benoemde deskundige, een schending kan meebrengen van het beginsel van equality of arms. Dit beginsel houdt in dat er gelijke proceskansen moeten bestaan voor partijen. In dit verband kan ook aan de vrees van een procespartij voor partijdigheid van een deskundige een zeker gewicht toekomen. Een zodanige vrees is echter niet van beslissende betekenis. Wel van beslissende betekenis is of de twijfels die door de schijn van partijdigheid worden gewekt, objectief gerechtvaardigd zijn. (EHRM 5 juli 2007, ECLI:NL:XX:2007:BB5086).
Moment van klagen
Bij de beantwoording van de vraag op welk moment een partij dient te klagen indien haar tijdens het deskundigenonderzoek feiten en omstandigheden bekend worden die haar doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige, geldt als uitgangspunt dat de klacht tijdig is aangevoerd indien zij door die partij naar voren wordt gebracht in haar eerste gedingstuk nadat het rapport van de deskundige is gedeponeerd. Dit kan anders zijn wanneer de eisen van een goede procesorde in het gedrang komen. De vraag of er wel of geen sprake is van onder bepaalde omstandigheden een gebrek aan onpartijdigheid aan de zijde van een door de rechter benoemde deskundige moet door de rechtbank beantwoord worden. De Hoge Raad kan daar niet over oordelen.
Geconcludeerd kan worden dat een door de rechter benoemde deskundige vervangen moet worden indien objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid bestaat.
In deze kwestie overwoog de Hoge Raad dat de rechtbank terecht tot het oordeel was gekomen dat vervanging niet nodig was.
Waardevermindering overblijvende
Het cassatieberoep ten aanzien van de waardevermindering van het overblijvende werd door de Hoge Raad wel gegrond geacht. In eerste aanleg hebben de grondeigenaren zich op het standpunt gesteld dat zij aanspraak maakte op een vergoeding vanwege de waardevermindering van het overblijvende vanwege werkzaamheden die op het overblijvende uitgevoerd zouden moeten worden om een bevredigende oplossing te bereiken voor de hydrologische effecten van de aanleg van de Zuid-Willemsvaart.
De rechtbank overwoog dat geen vergoeding gegeven moest worden voor de waardevermindering van het overblijvende.
De Hoge Raad kon zich hierin niet vinden. De Rechtbank heeft in het (onherroepelijke) onteigeningsvonnis vastgesteld dat de onteigenden hebben aangevoerd dat de onteigening onlosmakelijk samenhangt met de plannen van het Waterschap. De uitvoering van deze plannen, die verband hielden met de hydrologische gevolgen van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, diende mede plaats te vinden op het overblijvende.
Hoewel inmiddels overeenstemming was bereikt tussen de grondeigenaren en het Waterschap, was de waardevermindering nog steeds van belang aangezien de aankoop had plaatsgevonden na de peildatum.
Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt, op grond van artikel 41 van de onteigeningswet, rekening gehouden met de mindere waarde die voor het overblijvende (en dus niet in de onteigening vallende gronden) het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van het verlies van zijn goed. Het bedrag van de aan de onteigende toe te wijzen schadeloosstelling moet, zoals ligt besloten in de woorden “een volledige vergoeding” in art. 40 Ow, de compensatie vormen voor de totale schade die de onteigende als rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van het verlies van zijn zaak lijdt. Daarom moet de Rechtbank over elke door de onteigende gestelde schadepost en de hoogte daarvan, een gemotiveerde beslissing nemen. De Rechtbank heeft dit volgens de Hoge Raad miskend.
Het feit dat niet de Staat in dit geval maar het Waterschap de werkzaamheden zal gaan uitvoeren maakt dat volgens de Hoge Raad niet anders. Ook schade aan het overblijvende die voortvloeit uit door een derde verrichte werkzaamheden welke onlosmakelijk samenhangen met het werk met het oog waarop de onteigening plaatsvindt, kan onder omstandigheden als zodanige schade worden aangemerkt.
In deze onteigeningsprocedure hadden de grondeigenaren aangevoerd dat van dergelijke omstandigheden sprake was. Het feit dat het overblijvende is verkocht aan het Waterschap, brengt volgens de Hoge Raad niet mee dat zij in zoverre geen voor vergoeding in aanmerking komende schade lijden. Daarnaast maakt het ook niet uit dat andere grondeigenaren soortgelijke schade zouden lijden. De feiten en omstandigheden die aanwezig zijn op de peildatum zijn namelijk beslissend bij het bepalen van de omvang van de schadeloosstelling. Dit is door de Rechtbank miskend.
Daarbij overweegt de Hoge Raad dat indien op de peildatum al bekend was dat het Waterschap ter plaatse werkzaamheden zou gaan uitvoeren, en dit een waardedrukkend effect had op alle gronden in het desbetreffende gebied, dit mede van belang is voor de hoogte van de prijs die een redelijk handelende koper in het vrije commerciële verkeer bereid zou zijn geweest te betalen voor het overblijvende. Dat betekent dat het gegeven dus ook voor de omvang van de aan de grondeigenaren toe te kennen schadeloosstelling van belang is.
Wilt u meer informatie over dit onderwerp dan kunt u contact opnemen met Guido Goorts, advocaat Overheid en Omgeving via g.goorts@gca.nl of 0493-352070.