Het lijkt wel aan de orde van de dag. Regelmatig valt in de media te lezen dat afval afkomstig van de productie van synthetische drugs wordt gedumpt op landbouw-, natuur- of bospercelen. Dergelijke gevaarlijke afvalstoffen veroorzaken een acuut gevaar voor de volksgezondheid en het milieu. Met het opruimen daarvan zijn vaak aanzienlijke kosten gemoeid. De gemeentelijke overheid spreekt veelal de grondeigenaar aan en verlangt van hem dat de afvalstoffen worden opgeruimd. Na een uitspraak van de Raad van State op 6 augustus 2014 (zaaknummer 201402325/1/A4) is duidelijk dat de eigenaar van een perceel waarop drugsafval is gedumpt, niet (zonder meer) gehouden is dit op te ruimen en/of op te draaien voor de kosten daarvan. Een belangwekkende uitspraak.
In deze zaak werden op een bosperceel van een bejaarde vrouw uit Valkenswaard 44 vaten, vermoedelijk gevuld met afval afkomstig van de productie van synthetische drugs gedumpt. Vanwege het gevaar voor het milieu en de volksgezondheid grepen burgemeester en wethouders direct in. Er werd spoedeisende bestuursdwang toegepast. Dit hield in, dat de aangetroffen vaten met drugsafval verwijderd en afgevoerd werden en het perceel steekproefsgewijs bemonsterd werd om de mate van bodemverontreiniging vast te stellen. Het college wilde de kosten hiervan (ca. € 56.000,00) op de bejaarde vrouw verhalen, omdat zij volgens het college – als eigenaar van het perceel – juridisch als ‘overtreder’ kon worden aangemerkt. Volgens het college bestond de overtreding uit het niet nemen van maatregelen om de verontreiniging te beperken of zoveel mogelijk ongedaan te maken. Het college hield vol, dat daarbij niet relevant was wie de verontreiniging had veroorzaakt (het drugsafval op het perceel had gedumpt). Het college hield de vrouw verantwoordelijk voor het in de bodem brengen van gevaarlijke afvalstoffen, louter omdat het perceel haar eigendom was.
De bejaarde vrouw was het daar vanzelfsprekend niet mee eens. In beroep bij de Raad van State voerde zij aan niet als overtreder aangemerkt te kunnen worden, nu het drugsafval niet door haar, noch in opdracht van haar was gedumpt. De vrouw gaf verder aan, dat het perceel voorzien was van een deugdelijke omheining om onbevoegden te weren, dat zij het bosperceel al lange tijd niet meer bezocht had en dat zij zich niet bezig hield met de productie van synthetische drugs.
De Raad van State stelde de bejaarde vrouw in het gelijk. Niet ter discussie stond, dat de vrouw geen handelingen (als genoemd in de Wet bodembescherming) had verricht waardoor de bodem kon worden verontreinigd. Ook had het college niet aangetoond, dat zij anderszins betrokken was bij de aangetroffen vaten met drugsafval. Hierdoor konden de ‘gevaarzettende handelingen’ niet aan de vrouw worden toegerekend. Reeds daarom rustte op de vrouw niet de (zorg)plicht om maatregelen te nemen om de verontreiniging te beperken of ongedaan te maken. De vrouw kon, met andere woorden, niet als overtreder van artikel 13 van de Wet bodembescherming worden aangemerkt. Bijgevolg kon het college de kosten van de toegepaste spoedeisende bestuursdwang niet op de vrouw verhalen.
De Raad van State overweegt met zoveel woorden, dat eerst vastgesteld moet worden, dat iemand de handelingen zoals opgenomen in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming zelf heeft verricht, dan wel die handelingen aan hem toegerekend kunnen worden toegerekend – en diegene wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat door die handelingen de bodem (mogelijk) verontreinigd of aangetast zou worden – voordat op hem de (zorg)plicht rust om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om die verontreiniging/aantasting te voorkomen of ongedaan te maken. Slechts in dat geval kan iemand als overtreder worden aangemerkt en is diegene aansprakelijk voor de kosten van het opruimen van het drugsafval.
Voor meer informatie over dit actuele onderwerp kunt u contact opnemen met Patrick Grijpstra, advocaat Overheid + Omgeving, via p.grijpstra@gca.nl of 0492-78 01 93.