Discriminerende parodieën aan banden gelegd
We kennen het allemaal wel, tv programma’s waarin bekende Nederlanders worden nagespeeld en er met hen flink de spot wordt gedreven. Zo ook is er het bekende voorbeeld van de Mona Lisa met een sigaar in haar mond. Deze uitingen worden ook wel parodieën genoemd. Je kunt jezelf voorstellen dat, mocht Da Vinci nog geleefd hebben, hij niet blij zou zijn met de parodieën die gemaakt zijn op zijn werk en hij wellicht zou overwegen gerechtelijke stappen te ondernemen. Parodieën zijn echter pas sinds 2004 expliciet geregeld in de wet en vormen dan ook een uitzondering op de inbreuk op het auteursrecht, mits zij redelijkerwijs geoorloofd zijn. De term ‘redelijkerwijs geoorloofd’ is nogal een vage en open norm waar de wetgever moeilijk algemene regels voor kan geven. De invulling van dit begrip wordt dan ook voornamelijk gevormd door jurisprudentie.
De betreffende zaak (Suske en Wiske)
De zaak waarin het Europese Hof een vraag werd gesteld over de voorwaarden waaraan een parodie moet voldoen kan als volgt worden weergegeven:
Een Belgische politieke partij (Vlaams Belang) wilde hun politieke standpunten graag verduidelijken door middel van een parodie op de bekende stripboeken Suske en Wiske. Op de voorzijde van een stripalbum van Suske en Wiske stond Lambik afgebeeld en strooit hij muntstukken op de grond welke worden opgeraapt door allerlei willekeurige personen. De politieke partij Vlaams Belang heeft een kalender laten maken met daarin dezelfde afbeelding opgenomen, echter is het nu niet Lambik die de muntstukken op de grond strooit voor willekeurige personen maar is het de burgemeester van Gent die munten uitstrooit naar gesluierde en gekleurde personen. De erfgenamen van de bedenker van Suske en Wiske zijn van mening dat de parodie een discriminerende boodschap uitdraagt waarmee zij niet geassocieerd willen worden. Dit is voor hen dan ook een reden om zich hiertegen te verzetten en spannen een rechtszaak aan.
Prejudiciële vraag aan het Europese Hof
De vraag die door de rechter aan het Europese Hof werd gesteld luidt: waar moet een spotportret aan voldoen om als parodie te worden aangemerkt en wanneer vormt deze parodie een toelaatbare beperking op het auteursrecht? Het antwoord op deze vraag was van belang aangezien zowel de Belgische als Nederlandse auteurswetgeving bepaalt dat de auteur zich niet kan verzetten tegen een parodie wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt.
Antwoord van het Europese Hof
Indien een parodie een discriminerende boodschap uitdraagt hebben de auteursrechthebbenden er in beginsel rechtmatig belang bij dat het beschermde werk niet met een dergelijke boodschap geassocieerd wordt. Het belang van de auteursrechthebbende lijkt in het geval van een discriminerende boodschap dus zwaarder te wegen dan het belang van degene die de parodie maakt en zich beroept op de uitzondering van de auteurswet voor parodieën.
Conclusie
Als een parodie een discriminerende boodschap uitdraagt kan het in de omstandigheden van het geval zo zijn dat een dergelijke parodie redelijkerwijs niet geoorloofd is. Het is nu aan de Belgische rechter om te bepalen of dat in deze zaak inderdaad het geval is.
Voor meer informatie over dit onderwerp, kun je contact opnemen met Maud Saes via m.saes@gca.nl of 0493-331486.