Als een ouder komt te overlijden en deze ouder is gehuwd, bepaalt de wet dat al het vermogen van de erflater over gaat naar de langstlevende echtgenoot. De kinderen krijgen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende ouder. De kinderen erven op dat moment dus feitelijk niets.
Bij testament kan van dit wettelijk uitgangspunt worden afgeweken. Toch wordt ook in een testament vaak de constructie van de wettelijke verdeling overgenomen of van toepassing verklaard.
Wat houdt dit in?
Het doel van wettelijke verdeling
Deze wettelijke verdeling heeft tot doel het waarborgen van het ongestoord voortleven van de achterblijvende echtgenoot, doordat:
- al het vermogen van de erflater over gaat op de langstlevende echtgenoot en hij/zij het vermogen naar eigen inzicht kan gebruiken en zelfs opmaken; en
- de kinderen een geldvordering krijgen ter grootte van hun erfdeel, terwijl deze vordering niet te gelde kan worden gemaakt. Pas als de langstlevende echtgenoot zelf overlijdt of wanneer deze failliet raakt, kunnen de kinderen hun geldvordering opeisen.
De langstlevende echtgenoot
In veel gevallen is de langstlevende echtgenoot de andere ouder van de kinderen. In deze situatie zullen de meeste kinderen de wettelijke verdeling niet als bezwaarlijk ervaren.
De langstlevende echtgenoot kan ook een ander zijn. Als de ouder na het overlijden van de eerste ouder of na een echtscheiding hertrouwt, en vervolgens komt te overlijden, wordt deze nieuwe echtgenoot (de stiefouder) als langstlevende echtgenoot aangemerkt.
Ook dan geldt de hiervoor genoemde wettelijke verdeling. Dat betekent dat de kinderen een niet-opeisbare vordering krijgen op deze stiefouder. Ook de vordering die de kinderen eventueel op de langstlevende ouder hadden (ten gevolge van het overlijden van de eerste ouder), moeten zij dan met deze stiefouder afhandelen. Hoe slechter de verstandhouding, hoe lastiger dit is.
Vaststellen van de niet-opeisbare vordering
De omvang van de vordering op de langstlevende echtgenoot is afhankelijk van een aantal aspecten:
- de vraag of de erflater in gemeenschap van goederen of onder het aangaan van huwelijkse voorwaarden is getrouwd;
- van de omvang van het vermogen ten tijde van het overlijden; en
- van het aantal aanwezige erfgenamen.
In alle situaties is het verstandig om de omvang van de vordering (en dus de omvang van het erfdeel) relatief snel na het overlijden vast te stellen en daarmee niet te wachten tot de vordering opeisbaar wordt.
Hulp nodig?
Heb je hulp nodig bij het vaststellen van deze vordering? Of wil je meer informatie of advies rondom je rechten en mogelijkheden ten aanzien van deze vordering op de langstlevende? Neem dan contact op met Imke Gerrits, specialist en advocaat in het familie- en erfrecht.