De vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet is al vanaf het in werking treden van de wet aanleiding voor procedures. Met name milieugroeperingen storten zich vol overgave op de Natuurbeschermingswet. Daarbij worden telkens nieuwe mogelijkheden gezocht om vergunningen vernietigd te krijgen. Zo ook bij twee zaken waarover de Raad van State op 10 juni uitspraak heeft gedaan. In deze twee uitspraken is meer duidelijkheid verschaft over het verlenen van een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet.
In een zaak in Ommel was de vraag aan de orde of bij het bepalen van de hoogte van de depositie rekening moet worden gehouden met een niet in werking getreden milieuvergunning. In deze zaak was er na de referentiedatum nog een milieuvergunning verleend voor een lagere depositie. Op basis van de uitspraak van de Raad van State van 13 november 2013 (nr. 201211640) moet worden beoordeeld of het project dat leidt tot stikstofdepositie, na de referentiedatum nog is voortgezet. Als de vergunning niet meer (geheel) van kracht is, is er geen sprake van voortzetting van het project.
In dit geval was er na de referentiedatum een milieuvergunning voor een lagere depositie verleend. Voor de betreffende activiteiten was echter nooit een bouwvergunning verleend. De vergunning was derhalve niet in werking getreden. Hierdoor was de oude hinderwetvergunning nog van toepassing, waarop de depositie van het vergunningbesluit was gebaseerd. Het project kon derhalve worden voortgezet op basis van de hinderwetvergunning. Dit betekende dat de niet in werking getreden ‘milieuvergunning met lagere depositie’ geen nadelige gevolgen had voor de vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet.
In een zaak in Vroomshoop was er sprake van een afgebrande pluimveestal. In die procedure werd door het MOB betoogd dat bij het bepalen van het depositierecht, de depositie van de afgebrande pluimveestal hierop in mindering moest worden gebracht. Ook daar ging het om de vraag of het project werd voortgezet. Nu bij de vraag of een project wordt voortgezet (en in welke omvang), de vergunningsituatie bepalend is, was ook hier de conclusie dat het afbranden geen nadelige gevolgen had voor de op de referentiedata vergunde situatie. De feitelijke toestand is niet van belang. Het gaat om de vergunde situatie en in hoeverre die vergunde situatie later met andere vergunningen is gewijzigd.
Voor meer informatie over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met Ruud Verkoijen, advocaat Overheid en Omgeving via telefoonnummer 0493-331474 of via r.verkoijen@gca.nl