Op verzoek van de alimentatiegerechtigde partner kan een bijdrage in zijn of haar levensonderhoud worden vastgesteld ten laste van de onderhoudsplichtige partner. Als de rechter geen termijn vaststelt, eindigt die onderhoudsplicht ‘van rechtswege’ (dus: ‘automatisch’) bij het verstrijken van een termijn van twaalf jaar. Onder omstandigheden, bijvoorbeeld voor zieke of oude ex-partners, kan dit ernstige gevolgen hebben.
Stelt u zich de volgende casus voor: man (M) en vrouw (V) trouwen in 1974 en krijgen twee kinderen. Zij gaan scheiden in 1984. De kinderen wonen tot hun meerderjarigheid bij V, die de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich heeft genomen. V is in 1947 geboren en sinds de scheiding alleenstaand. Pas na lange tijd heeft zij geprobeerd weer op de arbeids-markt te re-integreren. In 1996 wordt V echter ziek; zij belandt in de Ziektewet en wordt uiteindelijk volledig arbeidsongeschikt verklaard. V ontvangt sinds 1996 een WAO-uitkering en vanaf haar 65e verjaardag (in 2012) ontvangt zij een AOW-uitkering.
Op 1 november 1988 stelt de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie vast en bepaalt tevens dat de onderhoudsplicht van M op 1 maart 2012 eindigt en dat die termijn niet voor verlenging vatbaar is. V gaat in hoger beroep en vraagt het hof te bepalen dat de onderhoudsplicht van M doorloopt tot 1 april 2027. Zij vindt dat beëindiging van de alimentatie, gelet op haar zeer lage inkomen, tè ingrijpend is en daarom niet van haar kan worden gevergd.
Het hof oordeelt vervolgens dat V na de scheiding onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om zich een arbeidsinkomen te verwerven, maar dat dit door haar familieomstandigheden en gezondheid V niet is aan te rekenen. Maar V heeft dus ook geen pensioen of vermogen kunnen opbouwen. Met ingang van de datum waarop zij 65 jaar is geworden, is haar inkomen fors afgenomen omdat V dan geen WAO-, maar een (gekorte) AOW-uitkering ontvangt.
Het hof oordeelt dat beëindiging van de onderhoudsplicht voor V van zo ingrijpende aard is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van V gevergd kan worden. Het verzoek van V, om de termijn van de onderhoudplicht van M te verlengen, wordt toe-gewezen tot 2027. Het hof houdt bovendien rekening met de leeftijd van V en haar financiële vooruitzichten en bepaalt dat de onderhoudsverplichting van M na afloop van de door het hof bepaalde termijn opnieuw voor verlenging vatbaar is.
Deze casus betreft een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 1 mei 2012. Procedures als deze komen frequent voor. Zij laten zien dat de in de wet opgenomen 12-jaarstermijn vatbaar is voor verlenging mits omstandigheden dit rechtvaardigen.
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Marivonne van Kralingen, advocaat Familie. Zij is bereikbaar via m.van.kralingen@gca.nl of 0492-780194.