Op 20 mei 2015 deed de Raad van State een uitspraak over een verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet waarbij de Hinderwet weer eens van stal werd gehaald klik hier voor de uitspraak.
In deze zaak werd door MOB en de vereniging Leefmilieu een Natuurbeschermingswet aangevochten van een rundveehouderij in Breukelen. Dat bedrijf beschikte over een Hinderwetvergunning van 3 december 1980 voor het houden van 103 melkkoeien en 42 kalveren (1142,3 kg ammoniak).
Het bedrijf ligt in de nabijheid van een Vogelrichtlijngebied en dat is van belang voor de referentiedatum en dus van belang voor de vraag welke ammoniakemissie vergund kan worden.
Door MOB en vereniging Leefmilieu werd gesteld dat van een onjuiste ammoniakemissie op de referentiedatum werd uitgegaan omdat de Hinderwetvergunning al onder de werking van de Hinderwet deels was komen te vervallen. Artikel 27, lid 3 van de Hinderwet bepaalde namelijk dat de hinderwetvergunning voor een deel verviel als dat deel drie achtereenvolgende jaren buiten werking was geweest. Het ging er daarbij niet om of de stallen waren gerealiseerd, maar of de dieren ook daadwerkelijk werden gehouden. Doorgaans werd bij vergunningverlening op grond van de Hinderwet of Wet milieubeheer aan de hand van mei-tellingen en boekhoudgegevens telkens nagegaan wat de hoogste veebezetting in de drie opeenvolgende jaren was. Daarmee werd de inhoud van de onderliggende vergunning bepaald.
Deze werkwijze was niet meer aan de orde toen op 1 maart 1993 de Wet milieubeheer in werking trad, omdat vanaf dat moment het bevoegd gezag een intrekkingsbesluit moest nemen en er geen sprake meer was van het van rechtswege vervallen van de vee-aantallen van de vergunning.
De Raad van State bepaalt in deze uitspraak dat het primair op de weg van MOB en de vereniging Leefmilieu ligt om feiten en omstandigheden aan te voeren die een begin van bewijs opleveren voor de juistheid van de stelling dat de vergunning voor de veehouderij gedeeltelijk is vervallen.
Door MOB en de vereniging waren mei-tellingen overgelegd waaruit bleek dat er van 1989 tot en met 1992 69 melkkoeien en 34 stuks jongvee werden gehouden. Dat vond de Raad van State een afdoende begin van bewijs. Het beroep werd gegrond verklaard. Door de provincie waren geen concrete gegevens zoals accountantsverklaringen, aan- en verkoopbonnen voor vee, noch een mestboekhouding overgelegd, waarmee de vee-aantallen van de mei-telingen weerlegd konden worden. Daarbij geeft de Raad van State aan dat een afwijking van 9 tot 10% nog wel te verdedigen is, maar dat een afwijking van 103 naar 69 melkkoeien niet valt te begrijpen.
Nu de meeste agrariërs inmiddels beschikken over een omgevingsvergunning milieu, en niet meer over een hinderwetvergunning, zal het probleem uit deze zaak zich steeds minder voordoen. Met het verlenen van een nieuwe ‘milieuvergunning’ vindt er namelijk geen beoordeling van het vervallen van vergunningrechten meer plaats. Voor degenen die nog niet over een milieuvergunning beschikken, is het van belang om alle oude stukken goed te bewaren voor het geval aangetoond moet worden dat de destijds verleende Hinderwetvergunning nog steeds geldig is.
Voor meer informatie over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met Ruud Verkoijen, advocaat Overheid en Omgeving via telefoonnummer 0493-331474 of via r.verkoijen@gca.nl