De Hoge Raad heeft op 8 juli 2016 bepaald, dat voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige (overheids-)daad jegens een benadeelde ‘derde’ niet vereist is dat die derde belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wat speelde in de onderliggende bestuursrechtelijke zaak?
Bolijn is eigenaar van een perceel. Op dit perceel bevindt zich een door Graansma geplaatste windturbine. In september 2003 heeft Bolijn bij de gemeente Noordoostpolder een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor de vervanging van de turbinegondel van de windturbine. Hierna is op het perceel ten behoeve van Graansma een recht van opstal gevestigd met betrekking tot de windturbine met bijbehorende werken.
Bij besluit van oktober 2006 heeft het college de bouwvergunning geweigerd, omdat de aanvraag in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Het door Bolijn tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Graansma heeft tegen de beslissing op het bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beslissing op het bezwaar vernietigd, het besluit herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was, en niet de uitgebreide voorbereidingsprocudure. Bijgevolg beschikte Bolijn sinds 12 weken na de dag van ontvangst van de aanvraag door de gemeente van rechtswege over een bouwvergunning. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Wat speelde in de onderhavige civielrechtelijke zaak?
In het onderhavige geding heeft Graansma schadevergoeding gevorderd van de gemeente, omdat – door de bouwvergunning ten onrechte te weigeren – onrechtmatig jegens hem gehandeld is en hij schade heeft geleden wegens het mislopen van een subsidie. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de vordering van Graansma afgewezen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigde daarna het vonnis van de rechtbank, omdat Graansma geen belanghebbende was bij het besluit van de gemeente en niet gesteld noch gebleken was dat Graansma anderszins in enig belang was getroffen. Hiertegen is Graansma in cassatie gegaan.
Anders dan het Hof oordeelde, is volgens de Hoge Raad voor aansprakelijkheid op grond van de door Graansma in deze zaak ingeroepen normen (de overschrijding van de wettelijke beslistermijn en het niet publiceren van de van rechtswege verkregen bouwvergunning), niet vereist dat hij belanghebbende is in de zin van de Awb. Denkbaar is immers dat de belangen van ‘derden’, kenbaar voor het bestuursorgaan, in zodanige mate betrokken zijn bij een besluit, dat het bestuursorgaan ook jegens deze derden – afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval — in strijd kan handelen met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid door die normen niet in acht te nemen (vgl. HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7579, NJ 2013/47).
In het geval van Graansma was van een zodanige kenbare betrokkenheid sprake is, dat onrechtmatig jegens hem is gehandeld. De Hoge Raad heeft de zaak daarom verwezen naar het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch voor verdere (inhoudelijke) behandeling.
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Guido Goorts, Irene van geel of Niels Crooijmans.