De Voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 22 juli 2016 geoordeeld dat de opgelegde vooraf-meldplicht, inhoudend dat alle transporten met dierlijke meststoffen uiterlijk 24 uur vóór het laden van het transportmiddel moeten worden gemeld, een bestuurlijke sanctie is in de zin van artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze sanctie kan niet worden opgelegd zonder (bewijs) dat er sprake is (geweest) van een overtreding.
Wat was hier aan de hand?
Op grond van de Meststoffenwet (Msw) zijn intermediaire ondernemingen verplicht gegevens over alle door hen uitgevoerde mesttransporten bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) achteraf te melden. In het kader van het project “handhaving intermediaire ondernemingen” heeft de RVO op basis van geregistreerde mesttransporten en de daar bijbehorende fosfaat- en stikstofgehaltes van de mestmonsters een aantal ondernemingen geselecteerd, aan wie een vooraf-meldplicht voor een periode van 6 maanden is opgelegd, op grond van artikel 51 lid 2 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en artikel 58 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Niet toevallig hadden al de geselecteerde ondernemingen in het verleden volgens de RVO ‘extreme’ fosfaat- en stikstofgehaltes geregistreerd. Een aantal van deze ondernemingen heeft dit besluit aangevochten. Het project is gestart, vanwege het vermoeden van de RVO dat enkele ‘extreme’ gehaltes stikstof en fosfaat die waren geregistreerd niet de daadwerkelijke waarden van de vervoerde mest konden betreffen.
Welke rechtsvraag moest worden beantwoord?
De vraag die de Voorzieningenrechter moest beantwoorden, is of deze maatregel moet worden beschouwd als een bestuurlijke sanctie, zoals bedoeld in artikel 5:2 van de Awb, of dat het als een toezichtsbevoegdheid moet worden beschouwd, terwijl van een (eerdere) overtreding geen sprake is.
De voorzieningenrechter vond het aannemelijk dat de opgelegde vooraf-meldplicht substantiële negatieve invloed zou hebben op de bedrijfsvoering van de intermediaire ondernemingen en dus als zeer belastend moet worden beschouwd. Daarnaast is de voorzieningenrechter gebleken dat in het (niet gepubliceerde) handhavingsbeleid, de vooraf-meldplicht telkens als ‘sanctie’ was aangeduid en in de (interne) communicatie hierover zelfs als ‘strafmaatregel’ was aangeduid. Voorts heeft de meldplicht niet alleen tot doel om toezicht uit te oefenen, maar werd met de maatregel ook een afschrikwekkende werking beoogd in het kader van de preventie van ’fraude in brede zin’.
Wat was de voorlopige conclusie?
Dit alles bracht de Voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat de maatregel een bestuurlijke sanctie is in de zin van artikel 5:2 van de Awb: “een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak”. Nu een dergelijke sanctie uitsluitend kan worden opgelegd als (bewezen is dat) een overtreding is begaan, en de procespartijen het er in casu over eens waren dat geen overtreding ten grondslag lag aan het opleggen van de maatregel, was de vooraf-meldplicht ten onrechte opgelegd.
Meer weten hierover? Neem dan contact op met Patrick Grijpstra, advocaat Milieu & Omgeving, via 0493-331474 of per e-mail: p.grijpstra@gca.nl